Het verdriet van de kiwi
Zduma brengt een overzicht van plots onbestaande dingen.
Quarantaine verschaft bijzondere inzichten. De redactie van Zduma nam in deze interessante tijden niet alleen die jarenlang aangestofte en nooit gelezen, saaiste boeken van de plank, maar trof in hen ook bijzondere weerklank van onze actualiteit.
Esse est percipi. Zijn is waargenomen worden. Achter deze empiristische spreuk schuilt een wereld aan verbeelding. De Ierse bisschop en filosoof Berkeley poneerde in het begin van de achttiende eeuw deze wijsgerige hocus pocus om het bestaan van God van het dreigende materialisme te beschermen. Berkeley’s conclusie: we kunnen een object niet onderscheiden van onze waarneming ervan. Om te bestaan moet iets eerst waargenomen worden. En aangezien –vriend, let op voor deze lange zin– er van ons allen ontelbare waarnemingen voortkomen en deze weliswaar onderling verschillend zijn maar verrassend genoeg met elkaar overeenstemmen want één en dezelfde wereld betreffen, toont ons dit de immer werkzame God. Achter een soort naaimachine stikt de vlijtige God twenty-four seven het lappendeken van onze indrukken: de wereld. Aan de wetenschap om stof en naad te analyseren.
Probleem: daar we momenteel de wereld niet meer haar realisatie geven die haar anders toekomt, zo zou Berkeley’s immaterialisme opwerpen, neemt de wereld daarmee grotendeels af. Zduma kroop in de huid van de empiristische filosofie en gaf het woord aan de dingen, die thans niet meer bestaan.
We beginnen met enkele kiwi’s – de vogels wel te verstaan. Snipstruisen. Dit schattig vogeltje werd niet alleen zijn bestaan, maar ook nog eens zijn naam ontnomen. Immers dit onomatopoëtisch wezen ontleent haar naam aan het geluid dat de mannetjes in het paarseizoen maken.
“Ik ben niet alleen mijn existentie verloren, maar ook op slag mijn identiteit.”
Zduma: “Kan u dat iets duidelijker toelichten?
“Nu ik niet meer waargenomen word, kan ik ook mijn naam niet meer laten gelden. Het is nochtans het enige dat ik te zeggen heb. Door mijn bestaan weten de mensen wat ik ben. Mijn grootste vrees is daarom niet dat ik na deze crisis niet meer zou bestaan, maar dat de mensen mij niet meer zouden kennen onder de naam waaronder ik bestond.”
Zduma: “Bent u daar zeker van? Wij dachten bij Sartre gelezen te hebben dat essentie na existentie komt?”
“Neen hoor. Wat wist Sartre van ornithologie? Niets. En van het Niets? Ook niets. Een dubbel Niets kan niet bestaan. Maar wel doen alsof hij de existentie kende. Terwijl mijn grootste vrees is dat er binnenkort twee soort namen zijn voor één en dezelfde kiwi.”
Ondanks de interessante vaststelling begon het behoorlijk schizofreen te klinken voor zo’n klein ding. Maar toegegeven, misschien weet men inderdaad niet zo goed of de woorden dat zijn wat ze doorgaans bedoelen?
Anderzijds is er misschien gewoon iets mis met die vogel. Niet voor niets leven zij op een eiland. Bovendien hoeft men het zo ver niet te zoeken. Na een valste start slaat Zduma een pagina om in het boek der thans onbestaande dingen.
“Vroeger werd er tenminste nog eens naar ons gewezen.”
Aan het woord laten we enkele bekende kunstwerken.
“Frêle dames houden wel eens een hand voor hun mond.”
“Dat is enkel bij u David. Bij mij komt men zo dicht, dat ik intussen de neuzen van zowat alle leerkrachten kunstgeschiedenis uit Vlaanderen ken”, pochte de slapende Venus van Giorgione alsof ze haar ogen al die tijd open had.
Zduma: “Maar dat is voorbij nu?”
“Dat kan u wel stellen. De neuzen van Vlaamse leerkrachten kunstgeschiedenis bestaan niet meer.”
Zduma: “Dat is niet echt wat we bedoelen. Eigenlijk eerder andersom.”
“Meent u iets te weten over alle neuzen van Vlaamse esthetica-leerkrachten?”
Zduma, aarzelend: “Neen maar dat bedoelden we ook niet?”
“Heeft u al eens alle Vlaamse estheticaneuzen gezien?”
Zduma: “Allerminst.”
“Dan zou ik me wat bescheidener opstellen” maande Venus de Giorgione aan.
“Wij kennen die blikken van toeschouwers maar al te goed” ging een Mondriaan verder. “Maar nu wij niet meer bekeken worden, een mens zou die Berkeley nog gelijk gaan geven.”
Zduma: “Een mens, ja. Maar wat denkt de kunst daar zelf over?”
“Al die filosofen kunnen ons geen reet schelen.” Aan het woord, hoe kon het ook anders, Courbet's L'origine du monde.
“’T zijn toch maar mislukte kunstenaars” sprak een Permeke.
Zduma: “Maar het klopt wel dat jullie nu niet meer gezien worden.”
“Juist. Weet u, dat het ons niet kan schelen of de mens er is?” spraken de Appels, perziken, peren en druiven van Cézanne.
Zduma: “Maar dan worden jullie niet meer bekeken? Dus bestaan niet meer?”
“Ik ben eeuwiger dan alle appels, perziken, peren en druiven” spraken de Appels, perziken, peren en druiven van Cézanne.
“Maar minder echt!” merkte de pijp van Magritte attent op.
Zduma: “Dat wordt hier wel erg ingewikkeld. Kan het voor onze lezers iets duidelijker? Het doel was een eenvoudig artikel te schrijven.”
“Eigen schuld”, sprak een nors zelfportret van Schiele. “Jullie mensen hebben jezelf in het centrum geplaatst. Via social media weten jullie alles over elkaar: anderen hun doelen, ambities of succes. Gek worden jullie ervan. En ondertussen maar foto’s nemen. Glaasjes Aperol op het strand. Denken jullie dat het er iets toe doet? En dan komen ze naar ons om connectie te zoeken met iets non-menselijk en plaatsen ze een selfie van ons op Facebook.”
De kunstwerken reageren wat kribbelig. Begrijpelijk. Deze situatie zijn zij natuurlijk niet gewend. In al die eeuwen kunstgeschiedenis worden zij plots niet meer bekeken. Zduma richtte de blik naar andere, plots niet-werkelijke dingen. Een gesprek met enkele dikke bromvliegen was gepland, tot zij deze voormiddag, na een winter niet-bestaan, uit het niets geometrisch in onze huiskamer cirkelden. De volgende kandidaten dan maar!
“Vroeger werd er tenminste nog eens naar ons gewezen.”
Excuseer, dit interview hebben we al gehad. Niet waar? Beste lezer, geen paniek. Aan het woord zijn enkele dikbeaderde uiers van een paar Kempische melkkoeien.
“Zo was het voor ons tenminste duidelijk. Altijd al geweest.”
“Toen wisten we meteen dat we bestonden.”
“Ik knipoogde zelfs eens terug!”
Zduma: “Door wie werd er dan zoal gewezen?”
“Kinderen in de buggy bijvoorbeeld.”
“Een verliefd stelletje deed dat ook wel eens.”
“Nu zijn er geen zekerheden meer.”
Zduma: “Zekerheden? Sterker nog: jullie zijn er nu niet meer.”
“Het is allemaal nog veel erger. Ik denk dat het enige wat nog zeker bestaat ikzelf ben”, mijmerde een solipsistische uier.
Een solipsistische uier. Dat ontbrak er nog aan.
Zduma: “U heeft het denk ik niet begrepen? Waarom anders dit interview?”
“Ik dacht net omdat ik als enige bestond?”
Zduma: “Laat ons het nog eens uitleggen. Ten gevolge van deze hele lock-down wordt er niet meer naar jullie gekeken. Aangezien u niet meer bekeken wordt, kan u dus niet meer bestaan. Waarom denkt u dan dat het enige zekere net is, dat u bestaat?”
“Hela makker, jij neemt ons niet serieus in ons niet-bestaan?”
Zduma: “Natuurlijk wel. Net daarom dit artikel. Alleen is het niet duidelijk wat u bedoelt.”
“Uiers vousvoyeren niet.”
Zduma: “Oh, excuseer.”
“Ik denk dat het hele uitgangspunt fout is”, ging de solipsistische uier verder. “Misschien bestonden de dingen die plots niet meer bestaan niet.”
Zduma: ?
“Want hebben ze nooit bestaan. Hou zouden ze dan plots niet meer kunnen bestaan?”
Zduma: “Leg dat eens uit aan een niet-uier.”
“Ik geloof dat het enige wat realiteit heeft ikzelf ben. Daarom maakt het voor mij niet uit of dingen nu plots niet meer bestaan. Ze bestonden de facto al niet.”
Zduma nam het index in het grote boek der filosofen erbij. Op de vraag of het enige wat bestaat, iets is wat bestond, maar nu niet meer bestaat, vonden wij geen ondubbelzinnig antwoord. Blijkbaar bestaat de solipsistische gedachte niet in verleden tijd. Contradictio in ubera. Conclusie? Uiers hebben geen filosofisch talent.
Wat volgt er nu? De cornetto ’s uit het ijskarretje? De poëzie in universiteitstoiletten? De oranje sokken van de gabber die zijn Marlboro's niet meer in het Ninoofse bushokje rookt? De kuikenoogjes van je oma? Het stinkend putteke uit Café Au Daringman? Ijsberende poema’s in de zoo? De spiegels in de kapperszaak? Dat laatste zou wellicht voor te veel filosofische verwarring zorgen.
Zduma kan niet eeuwig de naad der inexistente dingen blijven uitrafelen. Respect voor Berkeley's God. Echter een op aandacht beluste Merovinger drumde zich nog in de wachtrij aan niet-bestaanden naar voren. Toch zij bestaan al lang niet meer. Aardig geprobeerd.
Een uitgelaten viergeslacht op houten paard galoppeerde vrolijk voorbij. Zduma kon hen niet inhalen. De Melseelse aardbeiprinses werd dit jaar niet verkozen. Zij bedankte voor een interview. Zelfs aan de staart van Waldek, een kater uit Westmalle, wordt door de bengels van kinderdagverblijf 'Het Pinkeltje' niet langer getrokken. Het kindercentrum is gesloten. De staart van Waldek was niet beschikbaar voor commentaar. En na Waldek en Westmalle vonden we bij de W nog een West-Vlaams woefke, dat nu de bomma gehospitaliseerd is vergeefs achter het venster blaft – niemand thuis om open te doen.
Al deze dingen hun bestaan is de laatste weken drastisch afgenomen. Vreemd, bedenkt de redactie van Zduma, dat men op het nieuws over zulke cijfers niets hoort. Alsof zij niet zouden bestaan! Zou deze crisis een niet zo mogelijk nog omvattender drama inhouden? Bij de laatste letter in het alfabet aanbeland, troffen we jammer genoeg geen zorgverleners om het hierover te hebben.
Uit: Zduma. Fictief tijdschrift voor literatuur. April 2020.
Comments